Een efficiënte reis naar het startpunt van deze week: vrouwlief gaat werken te Heidelberg dus we reizen gezamenlijk daarheen, en dan is het nog peanuts om Kaiserslautern te bereiken. De ochtendtrein steekt vanuit de heuvels van Heidelberg het Rijndal – en de Rijn zelf – over, en de steile zwarte heuvels van het Pfälzerwald in, mijn wandelgebied voor de komende dagen. Er wacht een uitdaging: de trein tjoept het ene tunneltje uit en het andere weer in; de hellingen zijn blijkbaar te steil om overheen te sporen, en te hoog om ten behoeve van het spoor weg te graven. Bovendien: het eerste dorpje dat we er aandoen heet Frankenstein… brrrr.
Vanaf het station, gewoonlijk midden in een stad, is het natuurlijk weer een hele uitzoekerij om de stad wandelend uit te komen. Als het op de kaart leuk lijkt te gaan worden blijkt het eerste groen – net als eerder te Landstuhl – gereserveerd voor een US-army complex waar je eerst omheen moet, maar daarna geht es los. Vanuit een beekdal op 300 meter hoogte steil omhoog naar 520 meter (dr zit een hoogtemeter op mijn telefoon) en weer terug naar de volgende beek. Bekend patroon. Toch is het hier anders dan eerder in de Eifel; ’t is hier veel meer productiebos. Overal wordt forstwirtschaft bedreven, getuige de op maat gezaagde en met spuitverf genummerde stammen die overal opgestapeld liggen, en de kettingzagen die uit het bos opklinken. De bospaden zijn ook meer voor hen aangelegd dan voor ons wandelaars: breed en bezaaid met steenslag.
Buiten de bosbouwers is het een uitgestorven boel hier. Geen mens te zien, en ook de nederzettingen zijn few and far between. Overnachtingsplekken dus ook. In het gehuchtje Esthal is een klooster waar je kunt overnachten, zo heb ik eerder uitgezocht, dus dat wordt de bestemming voor vandaag. 22 kilometer ver, 36.600 stappen, mijn telefoon zit vol met metertjes.
Het klooster blijkt een prachtig carré gebouw rondom een binnentuin. Ik arriveer aan de poort gelijk met wat de eigenaar van het complex blijkt te zijn. En ik ben zijn enige gast. Het hele complex waar zo 100 mensen in kunnen wordt bevolkt door ons twee, plus een oude dame die hij moeder noemt (wat in het kloosterwezen wellicht ook wat anders kan betekenen), en nog een jonge knul die ik in de keuken tegenkom en die ik later kamers zie schoonmaken. Ze praten onderling pools dus het zal wel familie zijn. Mijn gastheer – ik geloof dat hij zich als Wojtek voorstelde – vertelt dat hij het klooster, nadat de laatste non verdwenen was, twee jaar terug heeft gekocht van de kerk om er een andere bestemming aan te geven, en dat is hem tot op heden – naar eigen zeggen – maar matig gelukt. Ik knik begrijpend.
Als hij hoort dat mijn ultieme doel is Rome te bereiken, veert hij op: een pelgrim! En toevallig gaat hij zelf morgen naar Rome. Of eigenlijk niet toevallig, want in Rome werkt hij, en wel in het Vaticaan. En dat niet alleen, hij werkt ook nog in Dachau, Polen, zijn thuisstad, waar hij vast goede dingen doet (denk ik). Ach ja, nu herken ik hem wel: die zachte blik, die bedachtzame stem, die vriendelijke ogen, een echte ouderwetse RK clericus, maar dan gestoken in een modern maatpak. We hebben het aangenaam. Als ik vertrek de volgende morgen loopt hij met me mee naar het hek en stopt me nog een zak met fruit toe, voor onderweg. Als businessman gaat het hem wellicht niet lukken, maar als méns wél.