Amsterdam in de Gouden Eeuw, dat moet toch een fijne plaats geweest zijn om te vertoeven. Nou, nee dus. De stad was zo’n ongelooflijk succes in die tijd, en had zo’n aantrekkingskracht, dat het er continu als een soort bouwplaats uitzag.
De vier grote stadsuitbreidingen van Amsterdam, ook de eerste, tweede, derde en vierde Uitleg genoemd, vonden plaats tussen 1578 en 1665. In die periode groeide de havenstad Amsterdam van 30.000 tot 160.000 inwoners en werd het de belangrijkste handels- en industriestad van Europa. De bovenste kaart toont de stad vóór de eerste uitleg, doorsneden door de Amstel (tegenwoordig Rokin en Damrak) en in het midden de Dam. De kaart hieronder net na voltooiing van de 4e uitleg. De oorspronkelijke stad is nog zichtbaar in de kern van de nieuwe stad.
Toen hij klaar was, was de stad schitterend, met 26 ’tanden’ eromheen: de verdedigingsbolwerken in de stadsmuur. En op 25 ervan stond een molen opgesteld, samen met de kanonnen van het afweergeschut. En dat geschut was nodig ook: in 1672 – “het rampjaar” – werd Amsterdam nog bedreigd door de Franse troepen van Lodewijk XIV, de Zonnekoning, die de Amsterdammers wel een kopje kleiner wilde maken.
Maar goed, 25 bolwerkmolens dus, die de stad van meel, mout en warme kleding moesten voorzien, ook als de stad omsingeld was. En ze zijn ruimschoots op schilderijen, tekeningen en prenten vastgelegd. Hier komen er een paar.
Barth. Barbiers heeft ze (vrijwel) allemaal in prenten vastgelegd, in een hem typerende stijl, waarin hij vooral veel aandacht had voor de schoren onder de stelling… Molen de Gooyer stond op het 3e bolwerk vanaf het oosten. Een rij van 4 kanonnen staat in alarmpositie opgesteld.
Op bolwerk Amstelveen, het 13 bolwerk, stond molen de Spiering/Spring. In 1770 was er al lang geen sprake van dreiging meer, dus inmiddels stonden er al ruimschoots molens buiten de stadspoort, zoals hier op de achtergrond te zien. Dames bleken de was, heren paraderen. Een dikke twintig jaar later werd Nederland alsnog overlopen door de Fransen, nu die van Napoleon.
Op het 16e bolwerk, Osdorp, was de atmosfeer een stuk minder netjes. Hier stond molen De Star, ofwel De Kleine Stinkmolen: er werd leer getaand met walvistraan, en dat stinkt. Rembrandt maakte er een gruizige ets van.
Op het Blauwhooft, het laatste bolwerk aan de westzijde, pal aan het IJ, stond molen de Bok prachtig blikvanger te zijn voor de binnenlopende schepen.