Het stadje Rhenen, op de Utrechtse heuvelrug, heeft altijd een onweerstaanbare aantrekkingskracht gehad op de landschaps schilders. Aelbert Cuyp is er geweest, Jan van Goyen ook, en Hercules Segers, allen schilders van de gouden eeuw. Maar ook de latere 19e eeuwse romantici kwamen er, zoals Andreas Schelfhout.
Er zit logica in de keuze voor Rhenen. Een landschapsschilder wil graag uitzicht over zijn onderwerp hebben, en dat is in ons vlakke land niet makkelijk te vinden. Van Goyen klauterde nog wel eens in de toren van de St Bavo in Haarlem om van daaruit het Haarlemmermeer te schetsen, maar Rhenen was toch comfortabeler. Het ligt bovenop de Utrechtse heuvelrug, met wijds uitzicht op de Rijn en de Betuwe, en de dichtstbijzijnde plek van dien aard voor de Hollandse schilders.
Op vrijwel al die werken figureren de drie korenmolens van Rhenen. In eerste instantie stonden er twee buiten de stadspoort, de Oostmolen (15820) en de Westmolen (12750) die de stad van meel voorzagen zonder belasting aan het stadsbestuur af te dragen. Het bestuur richtte daarop ook binnen de stad een molen op, de Binnenmolen (3808), en verplichtte de poorters van de stad om daar hun meel te kopen. De Binnenmolen was daardoor een banmolen of dwangmolen.
Met de schilderingen van Hercules Segers is iets byzonders aan de hand. Ze zijn uniek en zeer herkenbaar, maar ook in twee fases ontstaan. Segers schilderde (en etste, dat deed hij eigenlijk veel meer) panorama’s, die veel breder dan hoog zijn. De nieuwe mode in de landschapskunst ging echter een andere kant op: werken met een lage horizon en uitgebreide wolkenpartijen werden de norm. Slimme Segers plakte een extra paneel boven zijn onverkoopbare panoramas en schilderde er alsnog een wolkenlucht boven.